Auteur: Romée Reitsma
De vraag die voorligt in deze zaak is of partijen op grond van een mediationclausule verplicht kunnen worden mediation te beproeven vóórdat zij een procedure aanhangig maken. Het antwoord op deze vraag is dat dit het geval kán zijn (althans dat de procedure kan worden aangehouden indien deze niet vooraf is gegaan door mediation).
Aanleiding voor het oordeel van de Hoge Raad is een geschil tussen CSW en PPSB over (onder meer) betalingsverplichtingen van CSW onder een geldleningsovereenkomst. Waar het betreft geschilbeslechting is het volgende in de overeenkomst bepaald: ‘(…) Eventuele uit deze overeenkomst voortvloeiende geschillen tussen partijen zullen door partijen in eerste instantie via mediation worden opgelost. Mochten partijen deze geschillen niet aldus kunnen oplossen, dan zullen zij aan arbitrage (door één arbiter) worden onderworpen, met uitsluiting van de gewone rechter (…)’.
Nadat PPSB CSW had gesommeerd tot nakoming van haar betalingsverplichtingen en CSW zich beriep op opschorting in verband met een latente belastingclaim, startte PPSB een arbitrale procedure, zónder eerst mediation te doorlopen. CSW verzocht de arbiter zich onbevoegd te verklaren of de arbitrale procedure aan te houden met een beroep op de mediation clausule. De arbiter kwam niet tegemoet aan deze verzoeken en gaf een inhoudelijk oordeel.
CSW vorderde vervolgens vernietiging van de arbitrale vonnissen bij het hof, onder meer op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbrak. Dit nu partijen waren overeengekomen het geschil eerst via mediation op te lossen en aan deze voorwaarde niet was voldaan. Het hof oordeelde echter dat PPSB de geschilbeslechtingsclausule zo mocht begrijpen dat daarin geen bindende verplichting tot arbitrage besloten lag. Het hof wees de vorderingen van CSW daarom af. CSW stelde cassatieberoep in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad overweegt dat de inhoud van een mediationclausule door uitleg daarvan moet worden vastgesteld. Daarbij komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de mediationclausule mogen toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mogen verwachten. Volgens de Hoge Raad kan een mediationclausule een niet-verplichtend karakter hebben. Ook is mogelijk dat een mediationclausule partijen wél verplicht mediation te beproeven voordat zij in rechte (of in arbitrage) een procedure aanhangig maken. Het karakter van mediation staat aan een zodanige uitleg niet in de weg.
Indien sprake is van een verplichtende mediationclausule is de reikwijdte van die plicht, en dus ook de vraag wanneer het een partij vrij staat haar medewerking aan het mediationtraject te beëindigen, een kwestie van uitleg van de mediation clausule. Toepassing van een mediationclausule mag niet tot gevolg hebben dat het recht van partijen op toegang tot de rechter – dat mede wordt gewaarborgd door art. 6 EVRM – op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
Indien een mediationclausule inhoudt dat partijen verplicht zijn mediation te beproeven voordat zij in rechte (of in arbitrage) een procedure aanhangig maken en een partij een procedure start zonder voorafgaande mediation, kan de rechter (of arbiter) op verzoek van de andere partij de behandeling van de zaak aanhouden om partijen de gelegenheid te geven hun verplichtingen uit hoofde van de mediationclausule alsnog na te komen. Tot zo’n aanhouding is de rechter of arbiter niet verplicht. De rechter kan beslissen de behandeling van de zaak niet aan te houden, bijvoorbeeld omdat de zaak te spoedeisend is of omdat het zinloos is om mediation te beproeven.
De hiervoor weergegeven arbitrage- en mediationclausule is zo uitgelegd door het hof dat daarin geen bindende verplichting tot mediation besloten ligt. Voor zijn oordeel heeft het hof niet alleen de tekst van de clausule betrokken, maar ook het (in het algemeen) vrijwillige karakter van mediation en het feit dat de clausule niet door partijen gezamenlijk, maar door CSW is opgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg door het hof niet onjuist en niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en de inhoudelijke beslissingen van de arbiter over het geschil tussen partijen blijft in stand.