Zijn autodealers franchisenemers in de zin van de Wet Franchise?

Auteur: Romée Reitsma

In deze zaak staat de kwalificatie van dealer- en reparatieovereenkomsten centraal die zijn gesloten tussen enerzijds Stellantis Nederland B.V. (‘Stellantis’) en anderzijds haar dealers en reparateurs. Stellantis is verantwoordelijk voor de verkoop, het onderhoud en de reparatie van voertuigen van onder meer de merken Opel, Citroën, Peugeot en DS in Nederland.

Op last van de dealers en reparateurs hebben belangenverenigingen een procedure aanhangig gemaakt waarin zij onder meer een verklaring voor recht hebben gevorderd dat de eerdergenoemde dealer- en reparatieovereenkomsten kwalificeren als franchiseovereenkomsten (en niet slechts als distributieovereenkomsten).

De rechtbank stelt voorop (onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746) dat de vraag naar de kwalificatie van een overeenkomst wordt voorafgegaan door de vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Deze laatste vraag moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex maatstaf. Nadat met behulp van deze maatstaf de wederzijdse rechten en verplichtingen zijn vastgesteld, kan worden toegekomen aan de kwalificatie van de overeenkomst.  

De rechtbank overweegt verder dat de benaming die partijen aan een overeenkomst hebben gegeven, niet bepalend is voor de kwalificatie daarvan. Indien de relatie tussen partijen de kenmerkende elementen bevat van een franchiserelatie, is sprake van een franchiseovereenkomst. Dit is het geval wanneer de ene partij (de franchisegever) aan een andere partij (de franchisenemer) (i) tegen vergoeding (ii) het recht verleent en de verplichting oplegt om een franchiseformule op de door de franchisegever aangewezen wijze te exploiteren voor (iii) de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten. Het moet daarbij gaan om een franchisegever, franchisenemer en franchiseformule als gedefinieerd in artikel 7:911 lid 2 BW.

In de diverse dealer- en reparateurovereenkomsten wordt als zodanig niet gesproken van een door de dealer of reparateur te betalen (franchise)vergoeding voor de respectieve aanstellingen, met de daaraan verbonden rechten. Niet in geschil is dat in geen van de overeenkomsten sprake is van een ‘directe’ of ‘rechtstreekse’ franchisevergoeding. Uit de wetsgeschiedenis bij de Wet Franchise volgt echter dat de door de franchisenemer te betalen vergoeding zowel een rechtstreekse betaling in geld of een andere tegenprestatie kan betreffen, als een meer indirecte vorm van financiële compensatie voor de exploitatie van de franchiseformule.

De belangenverenigingen hebben een aantal posten aangevoerd die volgens hen aan te merken zijn als franchisevergoeding. Eén daarvan is de prijs voor de voertuigen. Die ligt volgens de verenigingen hoger dan de prijs die andere zakelijke klanten betalen. De ‘opslag’ zou zijn aan te merken als een franchisevergoeding. Een andere post is de verplichte afname door dealers en reparateurs van bepaalde goederen en diensten. Zij moeten daarvoor een vergoeding voldoen die boven de kostprijs ligt van deze goederen en diensten voor Stellantis. Het meerdere zou als franchisevergoeding moeten worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelt dat de dealers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat de opslagen op de kostprijs (en de andere aangevoerde indirecte vergoedingen) als franchisevergoeding in de zin van artikel 7:911 BW moeten worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat het recht om dealer van Stellantis te zijn moet worden onderscheiden van het recht om een franchiseformule te exploiteren. Ook overweegt de rechtbank dat een (te) hoge prijs voor geleverde goederen en diensten op zichzelf nog niet betekent dat het teveel betaalde een franchisevergoeding is.

De rechtbank concludeert dan ook dat, in elk geval waar het betreft het vergoedingselement, niet is voldaan aan de wettelijke omschrijving van de franchiseovereenkomst. De kwalificatie van de dealer- en reparatieovereenkomsten als franchiseovereenkomsten, stuit reeds hierop af. De overige elementen van de wettelijke omschrijving van de franchiseovereenkomst laat de rechtbank om deze reden onbesproken.        

ECLI:NL:RBAMS:2023:4851