Auteur: Romée Reitsma
Nadat een bestelauto is omgebouwd tot camper, constateert de eigenaar diverse gebreken. De aanspraak op nakoming (herstel) wordt omgezet in een aanspraak op vervangende schadevergoeding, welke de eigenaar in rechte vordert van de camperbouwer.
Zowel de kantonrechter als het gerechtshof wijzen de vordering (slechts) voor een deel toe. Het gerechtshof is van oordeel dat een tweetal grieven – en daarmee een tweetal vorderingen tot vergoeding van schade – niet slagen, nu de eigenaar over de onderwerpen die in de betreffende grieven aan de orde zijn, te laat zou hebben geklaagd. In de zaak die voorligt, volgt de plicht tijdig te klagen uit het bepaalde in artikel 7:23 BW.
In cassatie voert de eigenaar onder meer aan dat de camperbouwer in haar gedingstukken geen beroep heeft gedaan op een schending van de klachtplicht en dat het gerechtshof met haar oordeel heeft miskend dat de klachtplicht niet ambtshalve door de rechter mag worden toegepast. Deze klacht treft doel. Indien de schuldenaar (camperbouwer) niet het verweer voert dat niet tijdig is geklaagd als bedoeld in artikel 7:23 BW – de Hoge Raad stelt vast dat dit inderdaad niet het geval is –, dan kan deze bepaling niet ambtshalve worden toegepast. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat indien de schuldenaar (camperbouwer) wél het verweer voert dat niet tijdig is geklaagd, het aan de schuldeiser (eigenaar) is te stellen en zo nodig te bewijzen dat en op welk moment is geklaagd. Of die klacht tijdig is geweest, hangt af van de overige omstandigheden van het geval.
HR 22 april 2022 ECLI:NL:HR:2022:582